De architecten die in 1925 voor de Art Deco stijl kozen hadden meestal een internationale culturele achtergrond en onderhielden bevoorrechte banden met de zakenwereld.

We denken hierbij onvermijdelijk aan de figuur van Lucien Kaisin, advocaat en briljant financier, een van de eerste Belgische promotoren van het moderne leven in een appartement. Het was aan Michel Polak dat Kaisin in 1921 het ontwerp toevertrouwde van het reusachtige Residence Palace (1922-1928), het Brusselse prototype van een luxeleven waarin de appartementsbewoners ook van een eersteklas hoteldienst gebruik konden maken. Toen de werken aan het Residence Palace begonnen, besliste Michel Polak Zwitserland te verlaten en zich met zijn medewerker Alfred Hoch in Brussel te vestigen.

Al snel werd Polak een spilfiguur van de Brusselse art deco en verwezenlijkte hij talrijke projecten, waaronder de hotels Atlanta (1924-1928), Terminus-Albert I (1928-1929) en Plaza (1929-1930), naast de Galeries Anspach (1927-1935) en de administratieve zetel van de Compagnie d’Entreprises Électriques Électrobel (1929-1933). Zijn bijzonder weelderige stijl kwam het best tot zijn recht in grote, klassieke ruimten versierd met ornamenten waarvan sommige door de Wiener Sezession waren beïnvloed.

Toen hij de jonge Louis Empain in 1930 ontmoette, genoot Polak in België dus al een stevige reputatie. Nadien verwezenlijkte hij nog andere grote gebouwen in de hoofdstad: het tandheelkundig Instituut George Eastman (1934-1935), de zetel van de Regie van Telegraaf en Telefoon (1937-1938) en CERIA (1948, het jaar van overlijden van Michel Polak), om slechts de bekendste te noemen.

Toen hij in 1930 de bouw van zijn villa aan Michel Polak toevertrouwde, koesterde Louis Empain al grote belangstelling voor de architectuur van zijn tijd. De gesprekken met zijn vader wekten een levendige nieuwsgierigheid voor de art deco op, terwijl zijn voorliefde voor de hedendaagse kunst en voor de pedagogie hem deden openstaan voor de experimenten van het Bauhaus. Het plan dat Michel Polak voor hem ontwierp, illustreert beide aspecten: enerzijds, de rijke materialen en de details die kenmerkend zijn voor de art deco; anderzijds, de eenvoudige en symmetrische lijnen van een modernistische architectuur die elk overbodig ornament schuwt.

Villa Empain getuigt van een uitzonderlijke verfijning. Dat blijkt meteen al in de materiaalkeuze: gepolijst graniet van Baveno op de gevels, messing hoekprofielen verguld met bladgoud op de hoeken van het huis en rond de muuropeningen beglaasd met spiegelglas, marmer van Escalette en Boisjourdan, gevlamd paluhout uit India, manilcara uit Venezuela (dat soms wordt verward met acajou uit Cuba), panelen van gepolijst wortelhout van Bubinga, notelaar en wortelnotelaar, palissander en eik, prachtig bewerkt smeedwerk, glas-in-loodramen en gedecoreerde glasramen, mozaïeken,… Het zwembad, dat het verlengstuk van de villa was, was een van de modernste van zijn tijd en wekte algemene bewondering op. Het werd met stadswater gevuld en was uitgerust met een elektrische centrifugaalpomp die het water door een filterinstallatie pompte, en met een verwarmingsketel met thermostaat. Met een stel kleppen aangepast aan de circulatiepomp kon het vuil uit het water worden verwijderd door middel van een draagbare lans.

Toen alles klaar was, baarde het resultaat opzien, door de vreemde combinatie van raffinement en doordachtheid. Hoe en hoe lang woonde Louis Empain er? Het gerucht wil dat hij er nooit heeft gewoond, maar wellicht was hij er minstens één jaar gevestigd. Alleen, want Louis was toen vrijgezel en in tegenstelling tot zijn broer zeer kuis.