In het kader van de aan Libanon gewijde tentoonstelling nodigen de Boghossianstichting en Les Midis de la Poésie Lamia Ziadé uit om te komen praten over haar boek Mon port de Beyrouth op een literaire avond, in goede banen geleid door journaliste Ysaline Parisis. De Libanese kunstenares en schrijfster geeft tekst en uitleg bij dit bijzondere boek, dat vertelt over de zware ontploffingen die haar geboortestad Beiroet op 4 augustus 2020 troffen. Behalve teksten bevat het boek ook schilderijen van haar hand, waarvan een selectie te zien is op de tentoonstelling How will it end?

 

“Het waren onze piramiden van Egypte. […] Hun aanwezigheid stelde me gerust, hun verschijning gaf me moed. Ik zag in ze een heidens heiligdom dat over de stad waakte. Toen de silo’s vernield waren, werd alles mogelijk. Niets kon nog beletten dat Beiroet verzonk in de duisternis.ˮ

 

Op 4 augustus, om 18.07 uur, werden de silo’s, de haven en het centrum van de Libanese hoofdstad verwoest door een enorme ontploffing. Lamia Ziadé zat op dat moment in Frankrijk. Ze ontving een alarmerend sms’je (“Het is echt een vloek, je arme land!ˮ). Daarna zag ze ongewone activiteit op de WhatsApp van de familie en nam ze kennis van de ramp. Honderden doden, duizenden gewonden, honderdduizenden daklozen. Op internet verscheen een niet-aflatende stroom van foto’s en video’s. Het nationale trauma sneed bijzonder diep. De volgende ochtend vroeg de krant Le Monde haar commentaar te geven op de gebeurtenis. Zij die zo treffend de Libanese oorlog in woord en beeld had beschreven (Bye Bye Babylone), net als de gouden tijd, daarna de vernieling van het Nabije Oosten (Ô nuit, Ô mes Yeux), en een eeuw in het Nabije Oosten (Ma très grande mélancolie arabe). Ze voelde zich evenwel niet bij machte meteen commentaar te leveren op de gruwel. “Eerst weigerde ik, omdat ik normaal schrijf over onderwerpen die minstens dertig jaar oud zijn! Bovendien voelden we ons allemaal zo slecht … Twee dagen na de ramp besefte ik dat ik niet nee kon zeggen. Ik zat in Parijs, voelde me nutteloos, maar dat kon ik dus wél doen. Geen reportage, maar een werk waar mijn verblijfplaats, ver weg van Beiroet, deel van uitmaakte.ˮ In één maand tijd schreef ze vijftien pagina’s voor de krant. En het was haar uitgever die haar ertoe aanspoorde door te gaan.